Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
ToonR
› 1 Alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
ToonR
1 Alles
Jaar 1 (volwassenenonderwijs)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
an- = niet of zonder abductie = zijwaartse beweging van de middenlijn adipositas = vetzucht allophathie = geneeswijze anatomie = de wetenschap die de opbouw van het menselijk lichaam bestudeert anemie = bloedarmoede anteflexie = naar voren buigen anterior = aan de voorkant anteversie = naar voren kantelen angiografie = röntgencontrastonderzoek van de bloedvaten arteriën = slagader artrografie = röntgenonderzoek van een gewricht (arthros) ascites = vrij vocht in de buikholte antenataal = voor de geboorte art. = articulatio (gewricht) cart. = cartilago (kraakbeen) caudaal = in de richting van het voeteneinde complicatief = verwikkeling conservatief = zonder operatief ingrijpen craniaal = in de richting van het hoofdeinde curatie = genezing curatief = genezend diathese = aanleg distaal = richting het uiteinde van het lichaam dominant = betreffende erfelijkheid dorsaal = aan de rugzijde dys- = slecht of abnormaal ectomie = het uitsnijden van endocrinoloog = internist (hormoonproducerende organen) eufoor = overdreven vrolijk flagel = zweepslag genetica = erfelijkheidsleer gl. = glandula (klier) hereditair = erfelijk heterozygoot = met ongelijke erfelijke eigenschappen iatrogeen = veroorzaakt door de arts labium/labia = lip/lippen letaal = dodelijk ligament = bindweefselband lig. = lagament (bindweefselband) mediaal = richting van het midden metabolisme = stofwisseling morbus = ziekte naevus = pigmentvlek nervus = zenuw n. = nervus (zenuw) neonaat = pasgeborene obductie = sectie / lijkschouwing obstetricus = vrouwenarts (bevallingen) -ose = ziekte / aandoening ovarium/ovaria = eierstok/eierstokken perifeer = het verst van het midden uit proximaal = het meest bij het midden van het lichaam gelegen pulmonoloog = internist ( longen / luchtwegen) recessief = in afnemende maten remissie = tijdelijke verbetering van ziekte resectie = deel van orgaan weggenomen rostaal = in de richting van het hoofd somatisch = lichamelijk tracti = orgaanstelsel tractus digestivus = spijsvertering stelsel tractus circulatorius = bloedsomloop (bloedvaten en hart) tractus respiratorius = ademhalingstelsel (luchtwegen en longen) tractus locomotorius = bewegingsapparaat (spieren en gewrichten) ventraal = abdominaal (aan de buikzijde) versie = kantelen vv. = venen perineutraal = rondom de neuron (zenuw) unilateraal = aan één zijde bilateraal = aan twee zijde pulmonologie = longziekten bradycardie = verlangzaamd hartritme causaal = oorzaak. congenitaal = aangeboren. constitutie = gestel contractuur = dwangstand deficiëntie = tekort endogeen = van binnen uit etiologie = leer van de ziekteoorzaken exogeen = van buitenaf fysisch = lichamelijk. gegeneraliseerd = over het hele lichaam sepsis = aanwezigheid en vermeerdering van micro-organisme in de bloedbanen. shock = tekort aan circulerende bloedvolume solitair = op zich staand substitutie = vervanging tachy = versnelde astheen = dun/zwak brady = verlaagde corpulent = gezet evoked = uitgelokt Ablatio = amputatie Lumpectomie = borst besparende operatie hemi-strumectomie = halve schildklier verwijderen strumectomie totaal = hele schildklier verwijderen Anamnese = ziekte geschiedenis haematemesis = bloedbraken. adipeus = dik pes planus = platvoeten souffles = geruisen equaal = gelijk palperen = voelen percuteren = kloppen soorten geneeswijzen = allopathie, homeopathie en antroposofie anaëroob = zonder de aanwezigheid van zuurstof anaplasie = het ontstaan van ongedifferentieerd weefsel antistof = eiwit dat wordt gemaakt door cellen van het afweersysteem specifiek gericht tegen één antigeen (immunoglobuline) anteroomcyste = talgcyste atrofie = het kleiner worden van weefsel of cellen calor = warmte carcinoom = malige tumor uitgaande van epitheelweefsel causaal = oorzaak chemotaxis = aantrekking tussen levende organismen en chemische stoffen congenitaal = aangeboren diapedese = uittreding van leukocyten uit de bloedvaten differentiatie = uitrijping (van cellen en weefsel) dolor = pijn etiologie = leer van ziekte oorzaken exsudaat = uittreden van eiwitrijk vocht uit de bloedvaten fagocytose = het opnemen van vaste deeltjes (zoals bacteriën) in het cellichaam flegmone = diffuus uitbreidende ontsteking functio laesa = verstoorde functie hyperemie = verhoogde doorbloeding hyperplasie = toename van het aantal cellen urticaria = huiduitslag gespaard met hevige jeuk en vorming van bultjes hypertrofie = toename van de cel hypoxie = zuurstof te kort immunoglobuline = antistof infectie = ontsteking als gevolg van necrose (weefselversterf)door micro-organisme leukocytose = verhoogd aantal leukocyten (witte bloedcellen) in het bloed lymfadenitis = ontsteking van de lymfklieren lymfangitis = ontsteking van de lymfbanen mentaal = geestelijk metaplasie = verandering van de differentiatie (uitrijping) van weefsel metastaseren = uitzaaien van een tumor mitose = celdeling multicausaal = veroorzaakt door meer factoren mutatie = verandering in genetisch materiaal necrose = weefselversterf opportunistische infectie = infectie met overgevoeligheid voor micro-organismen pathogenese = de wijze waarop een ziekte ontstaat pathologie = ziekteleer predispositie = aanleg voor een aandoening retardatie = achtergebleven ontwikkeling trisomie = aanwezigheid van drie chromosomen van een soort Sikkelcelanemie = Bloedarmoede (erfelijk) Paronychia = Nagelriemontsteking Appendicitis = Blindedarmontsteking Trombolyse = Stolsel in bloedvat Amaurosis fugax = kortdurende blindheid. equal = gelijk allergeen = stof die een allergische reactie oproept amniocentese = vruchtwaterpunctie (anatale diagnostiek) anafylaxie = ernstige overgevoeligheid aneurysma = zakvormige verwijdering van een bloedvat (vast te stellen met een angiografie) ascites = vrij vocht in de buikholte (bevinding bij percussie) astheen = dun/zwak (bevinding bij inspectie) ausculteren = het luisteren bilirubine = galkleurstof BERA = brainstem evoked response audiometry BSE = bezinksnelheid van rode bloedcellen de cauda = ruggenmerg Capillary refill = voorbeeld van palpatie cholangiografie = röntgencontrast onderzoek van de galwegen cholecystografie = röntgencontrast onderzoek van de galblaas conjunctiva = oogslijmvlies cortonen = harttonen cyanose = blauw verkleuring van huid en slijmvliezen (tekort aan zuurstof in het bloed) cysto = urineblaas diastolische druk = de onderwaarde van de bloeddruk doppleronderzoek = techniek waarbij met behulp van (ultra) geluidsgolven de stroomsnelheid van bloed in de vaten kan meten DSN = vorm van angiografie ECG = electrocardiogram EEG = electro-encefalografie EMC = electromyografie electro-encefalografie = (EEG) techniek waarbij men de potentialen in de hersenen kan vastleggen electromyografie = EMC (techniek waarbij men de potentialen in de spieren vastlegt) exspirium = uitademing flebografie = röntgenonderzoek van de venen (aders) genu valgum = X-benen genu varum = O-benen Gramkleuring = kleuring voor bacteriën hemisfeer = hersenhelft hypersonoor = verhoogde percussietoon hydronefrose = waternier icterus = geelzucht ileus = elemmering van de darmpassage inequaal = niet gelijk insperium = inademing intracerebraal = in de hersenen irregulair = onregelmatig IVP = intraveneus pyelogram (diagnostisch onderzoek van de nieren) laparoscopie = inspectie van het inwendige van de buikholte lumen = holte van een buis of hol orgaan M. = morbus (ziekte) mictiecystografie = röntgencontrastonderzoek van de urineblaas tijdens het uiplassen van contravloeistof. myelum = ruggenmerg normotensief = met normale bloeddruk oesofagosscopie = inspectie van het inwendige van de slokdarm predisponerende factor = lokt klachten uit perimetrie = het meten van het gezichtsveld potentiaal = spanningsverschil pyelum = nierbekken refractiemeter = wordt gebruikt bij het bepalen van de brilsterkte ruflux = terugstoom rhonchi = reutelend geluid in de bronchi scintigrafie = techniek waarbij na het toedienen van radioactieve stoffen 2dimentioneel beeld. sediment = neerslag Seldinger = naam van een techniek, waarbij men röntgencontrastvloeistof inbrengt in de beenslagader. sonoor = normale percussietoon over de longweefsel SSEP = somato-sensory evoked potential systolische druk = de bovenwaarde van de bloeddruk titer = concentratie van stoffen in het bloed tuberkelbacterie = bacterie die tuberculose veroorzaakt tympanitisch = normale percussietoon over de buik VEP = visual evoked potential vesico-ureterale reflux = terugstoom van urine vanuit de blaas de urineleiders in visusonderzoek = bepaling van gezichtsscherpte. buikoverzicht = een röntgenfoto van de buik opvallend rood gelaat = hypermie (verhoogde doorbloeding) B-blokker = sympathicolyticum met effect op de B-receptoren B-receptor = receptor met een grote affiniteit voor epinefrine (adrenaline) en norepinefrine acne vulgaris = jeugdpuistjes adstringentia = middelen die een beschermde laag op de huid of slijmvlies aanbregen aërosol = verpakkingswijze waarin de werkzame stof wordt verneveld allergeen = stof die een allergische reactie kan veroorzaken anabool = opbouwend analgeticum = pijnstiller analogon / analoga = overeenkomende stof / stoffen androgenen = mannelijke geslachtshormonen antagonist = stof met tegengestelde effect anti-emetica = stof tegen het braken anti – epileptica = middel tegen epilepsie antiarrhyhmicum = geneesmiddel tegen hartritmestoornis antibiotica = stoffen die door micro-organisme (of synthetisch) worden gemaakt en een antibacterieel effect hebben anticholinergica = parasympathicolytica anticoagulantia = middelen die bloedstolling voorkomen of behandelen antiflogistica = middel die ontstekingen remmen antiflogistisch = ontstekingsremmend antigeen = lichaamsvreemde stof, die een reactie kan opwekken in het ligaam anti-imflammatior = ontstekingsremmend antimycotium = middel tegen schimmel antiprozoicum = middel tegen infecties met eencellig organisme antipruritica = middelen tegen jeuk antipyretica = middelen om koorts te dempen antirheumatica = middelen die een ondrukkende werking hebben op reumatische verschijnselen (pijn, ontsteking) antitussiva = hoestprikkelremmende soffen applicator = toedieningshulpmiddel arrhythmia = ritmestoornis (aritmie) bacteriostatisch = bacterieremmend bloedspiegel = hoeveelheid geneesmiddelen per hoeveelheid (100ml) bloed cardiaca = middelen met een effect op het hart cervix = baarmoederhals chronotroop = betreffende de contractiefrequentie (hart) congestie = stuwing / zwelling contra-indicatie = de reden waarom een geneesmiddel niet gebruikt mag worden cumulatie = opstapeling van stoffen in het lichaam cytostaticum = celgroeiremmend middel (bij kanker) decongestiva = middel met een ontzwellend effect defecatie = lozen van ontlasting dehydratie = uitdroging diurese = urineproductie diureticum = plasmiddel emollientia = middel die de slijmvliezen verzachten enteraal = toedieningsweg via de tractus digestivus enteric coated = orale toedieningsvorm, waarbij de wand van de dragee de inhoud tegen maagsap beschermt en pas in de darm uiteenvalt expectorantia = middel die het hoesten vergemakkelijken door het slijm minder taai te maken farmaca = geneesmiddelen follikel = eiblaasje fungi = schimmel glucocorticoïd = hormoon geproduceerd door de bijnierschors haemostaticum = middel dat de bloedstolling bevordert halfwaardetijd = tijd waarin de hoeveelheid van het beschikbare geneesmiddel in het bloed tot de helft afneemt hypnoticum = slaapmiddel hypo - hyperfunctie = te zwak- sterk werkend hypoglykemie = te laag glucosegehalte in het bloed immuniseren = onvatbaar maken immunomodulantia = stoffen die het immunologisch systeem beïnvloeden infertiliteit = onvruchtbaar infestatie = invasie van dierlijk organisme. (bv.wormen) inotroop = betreffende de contractiekracht (van het hart) insufficiëntie = onvoldoende werking insult = aanval van epilepsie intermitterend = afwisselend intracutaan = in de huid intramusculair = in de spier intrathecaal = binnen de hersenvliezen intraveneus = in de vene keratolytica = middel die de hoornlaag van de huid verwerken laxans / laxantia = middel middelen om de stoelgang te bevorderen lipide = vet mineralocorticoïd = hormoon geproduceerd door de bijnierschor mycose = schimmelinfectie mydriaticum = pupilverwijdende stof mioticum = pupilvernauwende stof nervus vagus = tiende hersenzenuw neuropticum = stof die de werking van het centrale zenuwstelsel onderdrukt neurotroop = met effect op het zenuwstelsel NSAID’s = niet-steroïd met anti-inflammatoire middelen (postaglandinesynthetaseremmers) oestrogenen = vrouwelijke geslachtshormonen oncolyticum = celgroeiremmend middel (bij kanker) opioïden = middel met dempende werking op centraal zenuwstelsel otitis media = middenoorontsteking parasympathicus = onderdeel van autonoom zenuwstelsel dat zorgt voor de stofwisseling en opbouw van lichaamsreserves parenteraal = toedieningsweg niet via de tractus digestivus progestagenen = vrouwelijke geslachtshormonen protectivia = middel met een beschermende werking pruritus = jeuk psychofarmaca = stoffen die invloed hebben op het geestelijk functioneren pyrogeen = koortsverwekkende stof secretie = afscheiding sedativum = rustgevende stof sedering = kalmering sensibilisatie = het ontstaan van een overgevoeligheid bij herhaald gebruik van een stof serum = oplossing van antistoffen / bloed zonder bloedcellen en fibrinogeen sinusitis = ontsteking van de bijholtes specialité = geneesmiddel met gedeponeerde merknaam spectrum = bij een antibioticum: bacteriesoorten waartegen een antibioticum effectief is subcutaan = onder de huid sublinguaal = onder de tong suppleren = aanvullen suppositorium = zetpil sympathicolyticum = stof die de werking van het sympatische zenuwstelsel kan opheffen sympathicomimeticum = stof die de werking van het sympathische zenuwstelsel versterkt sympathicus = onderdeel van het zenuwstelsel dat zorgt in situatie van stress en nootgevallen voor verhoogde prestatie synergisme = tegenovergestelde van antagonisme: bij twee geneesmiddelen dat het effect groter is dan de som van de effect van afzonderlijke middelen sestemisch = algemeen: in het hele lichaam thyromimetica = stof met stimulerende werking op de schildklier thyrostatica = stof met remmende werking op de schildklier trombocytenaggregatieremmers = middel die aan elkaar “plakken” van bloedplaatjes tegen gaan tonus = spierspanning topisch = lokaal, ter plaatse tranquillizer = kalmerend middel tremor = beving ulcus ventriculi = maagzweer uterustonica = middel om de tonus van de uterus te verhogen vaccin = oplossing van gedode of verzwakte ziektekiemen of toxine vasodilatatie = vaatverwijding vehiculum = draagstof virustatica = middel dat de groei van virussen remt
Ingezonden op 04-05-2015 - 642x bekeken.
Laatst bijgewerkt:
12-07-2015
.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!