Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Engels: Irregular Verbs : past tense & past particple, deel 1-6

123456 alle oefeningen van deel 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Jaar 2 (Atheneum)

ontwaken = (base form = awake)(past tense = awoke)(past particple = awoken)
zijn = (base form = be)(past tense = was, were)(past particple = been)
verslaan = (base form = beat)(past tense = beat)(past particple = beaten)
worden = (base form = become)(past tense = became)(past particple = become)
beginnen = (base form = begin)(past tense = began)(past particple = begun)
buigen = (base form = bend)(past tense = bent)(past particple = bent)
wedden = (base form = bet)(past tense = bet)(past particple = bet)
bijten = (base form = bite)(past tense = bit)(past particple = bitten)
blazen = (base form = blow)(past tense = blew)(past particple = blown)
breken = (base form = break)(past tense = broke)(past particple = broken)
brengen = (base form = bring)(past tense = brought)(past particple = brought)
bouwen = (base form = build)(past tense = built)(past particple = built)
branden = (base form = burn)(past tense = burnt)(past particple = burnt)
barsten = (base form = burst)(past tense = burst)(past particple = burst)
kopen = (base form = buy)(past tense = bought)(past particple = bought)
kunnen = (base form = can)(past tense = could)(past particple = been able(to...))
vangen = (base form = catch)(past tense = caught)(past particple = caught)
kiezen = (base form = choose)(past tense = chose)(past particple = chosen)
komen = (base form = come)(past tense = came)(past particple = come)
kosten =(base form = cost)(past tense = cost)(past particple = cost)
snijden = (base form = cut)(past tense = cut)(past particple = cut)
uitdelen = (base form = deal)(past tense = dealt)(past particple = dealt)
graven = (base form = dig)(past tense = dug)(past particple = dug)
doen, maken = (base form = do)(past tense = did)(past particple = done)
tekenen = (base form = draw)(past tense = drew)(past particple = drawn)
dromen = (base form = dream)(past tense = dreamt)(past particple = dreamt)
drinken = (base form = drink)(past tense = drank)(past particple = drunk)
besturen = (base form = drive)(past tense = drove)(past particple = driven)
eten = (base form = eat)(past tense = ate)(past particple = eaten)
vallen = (base form = fall)(past tense = fell)(past particple = fallen)
voeden, voederen = (base form = feed)(past tense = fed)(past particple = fed)
voelen = (base form = feel)(past tense = felt)(past particple = felt)
vechten = (base form = fight)(past tense = fought)(past particple = fought)
vinden = (base form = find)(past tense = found)(past particple = found)
vluchten = (base form = flee)(past tense = fled)(past particple = fled)
vliegen = (base form = fly)(past tense = flew)(past particple = flown)
vebieden = (base form = forbid)(past tense = forbade)(past particple = forbidden)
vergeten = (base form = forget)(past tense = forgot)(past particple = forgotten)
vergeven = (base form = forgive)(past tense = forgave)(past particple = forgiven)
(be)vriezen = (base form = freeze)(past tense = froze)(past particple = frozen)
krijgen = (base form = get)(past tense = got)(past particple = got)
geven = (base form = give)(past tense = gave)(past particple = given)
gaan = (base form = go)(past tense = went)(past particple = gone)
groeien = (base form = grow)(past tense = grew)(past particple = grown)
hangen = (base form = hang)(past tense = hung)(past particple = hung)
hebben = (base form = have)(past tense = had)(past particple = had)
horen = (base form = hear)(past tense = heard)(past particple = heard)
verbergen = (base form = hide)(past tense = hid)(past particple = hidden)
slaan = (base form = hit)(past tense = hit)(past particple = hit)
vasthouden = (base form = hold)(past tense = held)(past particple = held)
pijnigen = (base form = hurt)(past tense = hurt)(past particple = hurt)
houden = (base form = keep)(past tense = kept)(past particple = kept)
weten,kennen = (base form = know)(past tense = knew)(past particple = known)
leggen (eieren) = (base form = lay)(past tense = laid)(past particple = laid)
leiden = (base form = lead)(past tense = led)(past particple = led)
leren = (base form = learn)(past tense = learnt)(past particple = learnt)
verlaten = (base form = leave)(past tense = left)(past particple = left)
uitlenen = (base form = lend)(past tense = lent)(past particple = lent)
laten = (base form = let)(past tense = let)(past particple = let)
liggen =(base form = lie)(past tense = lay)(past particple = lain){lie van liegen is regelmatig}
verlichten = (base form = light)(past tense = lit)(past particple = lit)
verliezen = (base form = lose)(past tense = lost)(past particple = lost)
maken = (base form = make)(past tense = made)(past particple = made)
bedoelen = (base form = mean)(past tense = meant)(past particple = meant)
ontmoeten = (base form = meet)(past tense = met)(past particple = met)
betalen = (base form = pay)(past tense = paid)(past particple = paid)
plaatsen = (base form = put)(past tense = put)(past particple = put)
lezen = (base form = read)(past tense = read)(past particple = read)
rijden = (base form = ride)(past tense = rode)(past particple = riden)
bellen = (base form = ring)(past tense = rang)(past particple = rung)
rijzen = (base form = rise)(past tense = rose)(past particple = risen)
rennen = (base form = run)(past tense = ran)(past particple = run)
zeggen = (base form = say)(past tense = said)(past particple = said)
zien = (base form = see)(past tense = saw)(past particple = seen)
zoeken = (base form = seek)(past tense = sought)(past particple = sought)
verkopen = (base form = sell)(past tense = sold)(past particple = sold)
zenden, versturen = (base form = send)(past tense = sent)(past particple = sent)
zetten(plaatsen,instellen) = (base form = set)(past tense = set)(past particple = set)
schudden = (base form = shake)(past tense = shook)(past particple = shaken)
schijnen = (base form = shine)(past tense = shone)(past particple = shone)
schieten = (base form = shoot)(past tense = shot)(past particple = shot)
tonen = (base form = show)(past tense = showed)(past particple = shown)
sluiten = (base form = shut)(past tense = shut)(past particple = shut)
zingen = (base form = sing)(past tense = sang)(past particple = sung)
zinken = (base form = sink)(past tense = sank)(past particple = sunk)
zitten = (base form = sit)(past tense = sat)(past particple = sat)
slapen = (base form = sleep)(past tense = slept)(past particple = slept)
ruiken = (base form = smell)(past tense = smelt)(past particple = smelt)
spreken = (base form = spreak)(past tense = spoke)(past particple = spoken)
spellen = (base form = spell)(past tense = spelt)(past particple = spelt)
spenderen, uitgeven = (base form = spend)(past tense = spent)(past particple = spent)
verwennen = (base form = spoil)(past tense = spoilt)(past particple = spoilt)
verspreiden = (base form = spread)(past tense = spread)(past particple = spread)
springen = (base form = spring)(past tense = sprang)(past particple = sprung)
staan = (base form = stand)(past tense = stood)(past particple = stood)
stelen = (base form = steal)(past tense = stole)(past particple = stolen)
kleven, plakken = (base form = stick)(past tense = stuck)(past particple = stuck)
steken = (base form = sting)(past tense = stung)(past particple = stung)
stinken = (base form = stink)(past tense = stank/stunk)(past particple = stunk)
aanslaan = (base form = strike)(past tense = struck)(past particple = struck)
vegen = (base form = sweep)(past tense = swept)(past particple = swept)
zwemmen = (base form = swim)(past tense = swam)(past particple = swum)
zwaaiend ronddraaien = (base form = swing)(past tense = swung)(past particple = swung)
nemen = (base form = take)(past tense = took)(past particple = taken)
aanleren = (base form = teach)(past tense = taught)(past particple = taught)
scheuren, kapot trekken = (base form = tear)(past tense = tore)(past particple = torn)
vertellen = (base form = tell)(past tense = told)(past particple = told)
denken = (base form = think)(past tense = thought)(past particple = thought)
gooien = (base form = throw)(past tense = threw)(past particple = thrown)
begrijpen = (base form = understand)(past tense = understood)(past particple = understood)
wekken = (base form = wake)(past tense = woke)(past particple = woken)
aanhebben(onder andere kledij) = (base form = wear)(past tense = wore)(past particple = worn)
winnen = (base form = win)(past tense = won)(past particple = won)
schrijven = (base form = write)(past tense = wrote)(past particple = written)

Ingezonden op 18-06-2015 - 1796x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Vakken

Engels: Irregular Verbs : past tense & past particple, deel 1-6

123456 alle oefeningen van deel 1, 2, 3, 4, 5 en 6